FOUCAULT
EN DE ‘DODE MENS’
'Per
slot van rekening; waarom de waarheid ? Waarom is men over de
waarheid
bezorgd en wel meer dan over zichzelf ? '
Michel
Foucault( 1926-1984) de anti-essentialistische denker was een
veelzijdig man. Naast
filosoof
was hij ook socioloog en historicus. Het meest bekend werd hij echter
met zijn zeer kritische en opvallende studie van menselijk sociale
instellingen, met name de psychiatrie, de menswetenschappen ,en
gevangenissystemen. Het boek ‘De woorden en de dingen’, maakte
in
1966 in een klap een beroemd man van hem. 'De dood van de mens '
zijn woorden die Foucault in dit werk vaker herhaalt. Maar wat
bedoelde hij hier nu eigenlijk mee ? Laten we zelf, om maar dicht bij
de stijl van Foucault te blijven, eens een kritisch kijkje nemen.
Wat
Foucault als twintigste- eeuwse filosoof wou( vaak met een soort van
satanisch genoegen) is een vorm van onbewustheid onderzoeken en
blootleggen: de blinde vlek van het moderne humanistische mensbeeld.
Dit humanistische mensbeeld was volgens hem niet van de ene op de
andere dag ontstaan. Het werd voorbereid in de Renaissance, en had
daarna zijn vervolg in de Vroeg Moderne tijd ( 17 e en 18 e eeuw).
Foucault maakt van deze historische driedeling van de Renaissance,
via de Vroeg Moderne tijd naar de 19 e en 20 e eeuw een van de
belangrijkste thema's in zijn boek De woorden en de dingen.
Hij stelt zelfs dat we weinig kunnen begrijpen van de moderne cultuur
als we deze driedeling niet eerst in ogenschouw nemen.
DRIE
PERIODES
In
de Renaissance bevrijdde de mens zich volgens Foucault uit de
Middeleeuwse machtstructuren van kerk en adel. De menselijke
gedachten, ideeën en begrippen, staan in die tijd in een relatie van
'gelijkenis' tot de dingen in de wereld. We kennen de wereld omdat de
dingen en ons kennen op elkaar lijken. In de 17e en 18 e eeuw wordt
dat idee van gelijkenis vervangen door dat van 'representatie'. Het
menselijk denkvermogen staat vanaf dan zelf
centraal;
de beelden waarmee we onze werkelijkheid vormen. Het mensbeeld dat
opkomt in de 19 e en de 20 e eeuw is echter veel dubbelzinniger.
Enerzijds, zo zegt Foucault, wordt de
mens
meer het centrum van al het werkelijke. Tegelijk wordt de mens
geconfronteerd met zijn 'begrensdheid' en met zijn eigen
'eindigheid'. Men ontdekt in wezen dat het onmogelijk is om een
centrale positie in het leven in te nemen. Om die reden begint
Foucault een 'archeologie van de menswetenschappen' wat ook de
ondertitel is van De woorden en de dingen. Deze drie hier
boven besproken manieren van kennisverwerving noemt Foucault voortaan
: epistèmès.
SCHARNIERPUNT
Een
belangrijk scharnierpunt herkent Foucault vervolgens in de denker
Kant. Deze filosoof namelijk, boog de aandacht van de studie van de
werkelijkheid om naar de vraag: ‘Hoe kan ik kennen ? ‘de vraag
naar de mens zelf dus. Misschien zelfs, is alle kennis die wij op
kunnen doen slechts kennis van ons eigen kenvermogen, zegt Foucault.
Vervolgens stelt hij in De woorden en de dingen, de essentiële
vraag van de filosofie: 'wat is waarheid' in principe nu wel de
juiste vraag om te stellen? Hij poneert dat het belangrijk is om uit
te zoeken waarom
de
Westerse cultuur het zoeken naar de waarheid nu eigenlijk zo
belangrijk heeft gemaakt. Hiermee introduceert hij een nieuw en
spannend onderzoeksgebied in de filosofie waarin het spreken ‘van
waarheid zelf ‘ onderwerp van onderzoek is geworden. Foucault zoekt
een filosofie die zich kritisch over de waarheidsprofetieën buigt,
en dit doet hij door deze waarheden te ontleden en te ontmantelen als
'waarheidssystemen'. Door ze te zien als pogingen macht te verwerven
over de realiteit. Hij poneert een interessante stelling, namelijk
dat mensen naar macht streven door zich als kenner van deze waarheid
in het centrum te plaatsen, en de waarheid waar zij in geloven als
fundamenteel aan te duiden.
INSPIRATIEBRONNEN
Het
is wel zeker dat we hier met oncontroversieel gedachtegoed te maken
hebben. Het verbaast daarom ook weinig dat Foucault zegt geïnspireerd
te zijn door namen als: Nietzsche, Bataille en Klossowski. Filosofen
die zich in de marge van het filosofisch vertoog bevinden en allemaal
een afwijkende stijl hebben Stuk voor stuk doen ze een radicale
poging om het ‘waarheidspreken’ te onderbreken. Ze proberen
volgens Foucault 'recht te doen aan de persoonlijke ervaring' en
zien het opbouwen van systemen niet zozeer als iets dat tot hun
taakgebied behoort. Vooral Nietzsche is een bron waar Foucault uit
heeft geput. ‘Ik ben een absolute Nietzschiaan !’ zei hij hier
zelf ondubbelzinnig over.
DE
BLINDE VLEK
Daarmee
zijn we weer op het punt aanbeland waar we ook begonnen zijn.
Foucault richt de aandacht op de blinde vlek van het
'waarheidsstreven': de aanname dat de wetenschap kennis produceert
die ware uitspraken doet over een bepaald object, zoals de mens.
Maar, zo zegt hij, onze woorden drukken de waarheid van de dingen
helemaal niet eenduidig en helder uit. Conclusie: de menselijke
ambitie om zijn ware zelf als 'ding' te verwoorden is gedoemd te
mislukken. Ik interpreteer mijzelf zonder ooit mijn waarheid te
vinden. Ik ben als mens teveel in mezelf opgenomen om mijzelf als
object te kunnen begrijpen. En zo bevind de mens zich in
een
tussenruimte( Frans: interstice, een kernwoord in Foucaults betoog)
tussen de woorden en de dingen, zonder beiden ooit tot een sluitende
eenheid te kunnen brengen.
TOT
SLOT
Misschien
zouden we nu kunnen proberen een antwoord te vinden op de vraag die
we onszelf in de inleiding stelden. Wat bedoelt Foucault nu
eigenlijk met de 'dood van de mens'? Welnu, we zien dat het niet de
mens is die sterft in De woorden en de dingen, maar het
complexe beeld dat deze mens van zichzelf en de wereld heeft
opgebouwd. En in dit einde, in dit besef, kondigt zich tegelijk ook
de belofte van een nieuwe mens aan. Dood dus, maar gevolgd door
wederopstanding, De kern van iedere verandering En deze stille
aankondiging besluit Foucault zijn indrukwekkende werk De woorden
en de dingen. Onze vraag, lijkt voorlopig beantwoord. Al wordt in
de kennis van Foucault juist niets tot een vaststaand feit, dus laten
we vooral uitkijken met het idee nu een waarheid ontdekt te hebben.
We zouden Foucault er zeker tegen de haren , zelfs de weinige die hij
nog had, mee instrijken
'De
archeologie van het denken toont eenvoudigweg aan dat de mens een
uitvinding van recente datum is. En mogelijk ook dat zijn einde nabij
is. Als deze disposities zouden verdwijnen, zoals ze zijn verschenen,
als ze zouden omslaan door een of andere gebeurtenis, waarvan we
voorlopig niet de vorm of de belofte kennen( ...) , dan zouden we er
zeker van zijn dat de mens zal verdwijnen, als een gezicht in het
zand op de vloedlijn van de zee. '( pg.453)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten